donderdag 9 april 2009

50

Mijn eerste schoolreisje op de mavo ging naar Brussel. Hoewel er van tevoren vele verhalen werden opgerakeld over langdurige vertragingen door de spreekwoordelijk krakkemikkige bussen van De Wit, bereikten we op schema het Congomuseum in Tervuren. We kregen een uur om de krochten van de Belgische geschiedenis te bezoeken. Een stoffiger museum bestaat er nergens ter wereld of het moet het missiemuseum in Steijl zijn. Net toen ik met de jeugd naar het museumgebouw wilde lopen, greep de directeur, Jan de Bok, me bij mijn schouder: "Meekomen, dat is voor de kinderen". Voor ons, docenten, stonden er zware steaks en Belgische frieten te wachten aan de overkant van de weg.
De gêne die ik toen, als beginnend docent, ervoer, was verwant met de boosheid die me overviel als middelbare scholier, wanneer mijn eigen docenten zich in een uitzonderingspositie rechtvaardigden met "quod licet Iovi non licet bovi".
Later raakte ook ik
mijn jeugdige gelijkheidsbeginselen wat kwijt.